De kraaien zitten op hun stokken. Ze wachten. Soms kraken ze afwisselend. Soms vliegt er eentje op en landt twee meter verder in het gras. Maar ze wachten. En kijken. Wanneer gaat het gebeuren? Gaat het gebeuren? Ze zijn er vast niet mee bezig.
In het leven is het veel wachten. Tenminste, als je de Wil het zwijgen op kan leggen. De Wil die mij alle kanten op laat dansen. Zodat ik de Leegte kan ontduiken. Rondwaren in de illusie van de Volheid. Wachten de kraaien tot ze die andere stem horen? Om net op het juiste moment, als de Gelegenheid passeert, de vleugels uit te slaan en mee te vliegen op diens wind? Misschien kennen zij alleen dat gemak van mee te vliegen, en weten ze niet, zoals ons, hoe aartsmoeilijk de Gelegenheid te vangen is wanneer de Wil de enige stem is die je leidt.
Daar gaan ze. Een voor een vliegen ze op. Ik wou dat ik met ze mee kon, een verse Gelegenheid volgend. Maar ik heb eerst een Wil te temmen. Genoeg Gelegenheden daartoe.